Column

OP KAMERS IN JAFFA

“Kijk, dat is nou wonderlijk.” In het laatst van de jaren ’80, vorige eeuw dus, werd mij door een kleine, tamelijk christelijk georiënteerde uitgeverij gevraagd of ik eens een paar verhalen van die beroemde Hebreeuwse schrijver en Nobelprijswinnaar S.J. Agnon zou willen vertalen. Hoewel ik in die tijd heel veel andere dingen moest doen, ben ik toch met een zekere gretigheid op dat verzoek in gegaan en het resultaat was Liefdesverhalen (Hilversum 1990). Het bevatte een voor de hand liggende selectie korte verhalen, met onder andere het onsterfelijke ‘De Vertelling van de Toraschrijver’ [zie: EEN VERTELLING, 13/09/2022] en het wreed liefelijke ‘Een Ander Gezicht’. [zie: JOODSE CULTUUR, 16/11/2022]

Wat was er nou zo wonderlijk? Na mijn pensionering en de afronding van wat wetenschappelijk werk heb ik me vol uitgestelde ijver en verlangen op de verhalen van Agnon gestort. Ik verbeeldde me hoe opgelucht een klein maar select lezerspubliek binnenkort zou zijn wanneer het zou vernemen dat er eindelijk eens wat meer van die belangrijke joodse schrijver vertaald en toegelicht beschikbaar zou komen. Het wonderlijke is dat dat helemaal niet gebeurde. Het feit dat Agnon in Israël op postzegels en bankbiljetten staat afgebeeld, dat internationaal geëerde schrijvers als Oz, Yehoshua, Grosman hem als hun meester erkennen, en dat bijna heel zijn omvangrijke oeuvre in het Engels is vertaald – het wekt hier allemaal geen belangstelling. Het staat dan ook al in de Bijbel: ‘Voor alles is een tijd en ieder ding heeft zijn tijdstip.’ Dat moeten we dan maar aannemen, maar we mogen ons wel afvragen hoe dat komt.

Een andere keer. Eerst een kleine verontschuldiging voor dat wat merkwaardige begin van dit stuk: ראה זה פלא (re’é, ze pèle). Het is een associatie met het openingszinnetje van een verhaal van Agnon waar ik lang mee bezig ben geweest, een verhaal dat een schoolvoorbeeld is van al het interessante dat deze klassieke schrijver zijn lezers te bieden heeft.

“Kijk, dat is nou wonderlijk. Chemdat heeft zich door Jaël Chajes laten overhalen om literatuur met haar te lezen. Omdat hij dat zelf weer zo’n onbegrijpelijk raadsel van de menselijke natuur vond, besloot hij: Probeer het maar niet te begrijpen. Beloofd is beloofd.”

Wat is hier aan de hand? Het verhaal heet Giv’at ha-Chol, ‘de zandheuvel’, beter: Het Duin, want het speelt in ‘het schone Jaffa aan de zee’ in het jaar 1910, toen de jonge schrijver daar zelf woonde. Die Chemdat, ook een jonge schrijver, heeft het goed voor elkaar. Hij heeft een eigen kamer met een riant uitzicht over Jaffa, met zicht op het strand aan de ene, en op het spoor naar Jeruzalem aan de andere kant. Nu komt dat meisje Jaël Chajes, een frappante verschijning ‘met haar groene ogen, haar groene blouse en baret – een levende smaragd’, zijn rust verstoren en hem afhouden van zijn roeping om schrijver te worden. Zelf vindt hij het ‘een onbegrijpelijk raadsel van de menselijke natuur’ dat hij haar toelaat in zijn leven, want hij is niet verliefd op haar, althans: hij zoekt haar wel op als ze in het ziekenhuis ligt, zorgt ook dat ze werk krijgt, houdt haar vrij in het restaurant, en heeft weemoedige herinneringen aan het moment dat hij haar, bij het strand, voor het eerst zag tussen een aantal andere meisjes, van wie één – ‘die kaarsrechtop liep, de rand van haar hoed had vastgehouden en hard had gelachen’ – de fascinerende Jaël Chajes was geweest.

Giv’at ha-Chol/Het Duin heeft een aantal eigenschappen die het de moeite waard maken om er wat langer mee bezig te zijn. Zoals vaak bij Agnon heeft het autobiografische trekken. En wie zou niet graag even in de tijdmachine teruggaan naar Jaffa toen Tel Aviv nog gebouwd moest worden? Het huis in de wijk Nevé Tsedek waar ‘Chemdat’ de bovenverdieping met zijn vijf ramen van huurde, is bewaard gebleven en gerestaureerd. Er prijkt nu een plaquette op die vermeldt dat de schrijver Sjemoeël Josef Agnon van 1909 tot 1913 in dit huis heeft gewoond. In Giv’at ha-Chol speelt die woning een grote rol, haast als een derde persoon, waar Chemdat zich veilig voelt en Jaël uiteindelijk toch liever wegblijft.

Daarbij komt dat het verhaal toen het in 1952 in definitieve vorm verscheen een lange voorgeschiedenis had gehad die veel prijsgeeft van het proces van het ontstaan van Agnons specifieke Hebreeuwse stijl. Een eerste versie verscheen al in 1911 in de krant van de zionistische arbeidersbeweging Ha-Po’el ha-Tsa’ir en heette toen Tisjree, naar de eerste maand van het joodse jaar met alle hoge feestdagen. Agnon schreef het in zeer literaire en hoogdravende woorden op en verloor zich voortdurend in de dromerige visioenen van de hoofdpersoon, die hier Naäman heet. Maar een kleine tien jaar later publiceerde hij het opnieuw. In 1919 verscheen het verhaal in een uitgebeende, strakke vorm in een apart boekje in Berlijn, waar Agnon toen woonde. Het heette toen Giv’at ha-Chol, dat is ‘het liefdesduin’ waar de jongens en meisjes van Jaffa elkaar tegen de avond ontmoetten. De hoofdpersoon heet nu Chemdat en al de poëtische ontboezemingen van de Naäman van Tisjree zijn eruit gegooid. Het stilistische verschil met de vorige versie is dan ook frappant. Het is ineens veel duidelijker welk beeld de schrijver van zijn weifelende, besluiteloze held wil neerzetten.

Toen Agnon nog eens tien jaar later de gelegenheid kreeg om al zijn werk in één ‘Verzameld Werk’ bij elkaar te zetten, bewerkte hij Giv’at ha-Chol opnieuw. Hij voorzag het van wat meer couleur locale, voegde wat personen toe en moderniseerde de stijl. Hierdoor wordt het verhaal nog interessanter voor de moderne lezer. Verschillende personen en gebeurtenissen zijn als historisch te herkennen. Zo lezen we dat Chemdat niet de moeite neemt om de feestelijkheden voor de stichting van Tel Aviv bij te wonen, en als hij uit de verte een flard van de preek van de rabbijn van de stad opvangt vinden wij het leuk om te weten dat dat de beroemde Rav Kook (Avraham Jitschak ha-Cohen Kook, 1865-1935) geweest moet zijn.

Maar het blijft hier en daar knarsen – geen wonder met al dat zand. Simpele vraag: Is Giv’at ha-Chol dan wel een mooi verhaal geworden? Dat hangt ervan af welke ruimte de lezer nodig denkt te hebben om zich erin thuis te voelen. In dit opzicht maakt de Engelse vertaling van Hillel Halkin het makkelijker. Daar wint de joligheid het van de tobberij – een aardig begin.

[Zie ook: “…AS A YOUNG MAN”, 07/06/2022] [=De Vrijdagavond, 02/06/2023: Op kamers in Jaffa aan zee, liefdesverhalen van S.J. Agnon ]