Column

VERMIST

By November 16, 2022 No Comments

Het is een gave, of misschien een gelukkige treffer, als het je lukt om iemands levenswerk met een paar woorden samen te vatten. De Amerikaanse geleerde Arnold J. Band (University of California) heeft dat mogen beleven toen hij zijn omvattende ‘study in the fiction of S.Y. Agnon’ de titel Nostalgia and Nightmare gaf. In het begin van zijn carrière werd Agnon vaak gezien als de begaafde chroniqueur van een voltooid verleden, die als geen ander de nostalgische gevoelens van de ‘ballingschap’ in de taal van de vaderen kon weergeven. Maar ook toen al kon eigenlijk niemand de ogen sluiten voor de bittere waarheden waar hij al die mooie zinnen aan wijdde. Dat mengsel van nostalgie en verschrikking heeft in Agnons werk veel verschillende uitdrukkingsvormen gekregen, ook nog toen hij in de laatste jaren van zijn leven veel en gedetailleerd over zijn geboortestad Buczacz is gaan schrijven. Deze stukken werden onder de grandioze naam Ir oe-Melo’ah (‘Een Stad en haar Volheid’) door zijn dochter Emoena Jaron postuum in 1973 in een dik boek verzameld en gepubliceerd. Ik schreef over dat boek in de blog GALICIA van 21/5/2022.

Te midden van al dat historische materiaal komen we toch ook weer een aantal verhalen tegen met een onmiskenbaar nostalgische toon waarin niets van dat verleden met de mantel der liefde wordt bedekt. Nostalgie en nachtmerrie.

Het verhaal ‘Vermist’ (Ha-Ne’elam, letterlijk: de verdwenene) speelt in Galicië, nu westelijk Oekraïne, om precies te zijn in Agnons geboortestad Buczacz. Toen het koninkrijk Polen werd opgedeeld, werd Galicië ‘overgenomen’ door de Oostenrijks-Hongaarse monarchie en van een verwaarloosd achterland geleidelijk in een ambtelijk bestuurde provincie veranderd. Het verhaal begint als volgt:

‘In die generatie werden de joden van Galicië verplicht om mannen voor de militaire dienst te leveren, iedere gemeente het aantal personen dat door de overheid werd vastgesteld. Jaarlijks kwamen de parnassim van een gemeente bij elkaar om te beraadslagen voor wiens zoon of schoonzoon de tijd was gekomen om enige jaren in dienst te gaan. Van zonen van vooraanstaande leden en van Tora-geleerden bleven ze af, en in plaats daarvan namen ze de avontuurlijke leeglopers die een stad liever kwijt is. Als het door de overheid vastgestelde aantal er niet was huurde men landlopers die zich voor de militaire dienst beschikbaar stelden.’

Dat lot treft de jonge kleermaker Dan, de oogappel en enig kind van zijn moeder die weduwe is. Iets te overtuigd van zijn voortreffelijke eigenschappen is zij er zelf de oorzaak van dat de parnas die verantwoordelijk is voor de selectie zijn oog op hem laat vallen, hoewel hij de vereiste leeftijd nog niet bereikt heeft. Allerminst een landloper dus, maar een pechvogel die als arme wees geen enkele protectie heeft en in de ambtelijke molen terecht komt. Hij krijgt ter wille van de administratie nog een familienaam mee, Hoffmann – hoop doet leven immers – en verdwijnt naar een verre garnizoensplaats.

Behalve zijn moeder is ook de dochter van zijn patroon, Bilhah, met wie hij in het geheim plannen voor de toekomst had uitgewisseld, geheel overstuur. Ze horen niets meer van hem want Dan is in de hem vreemde niet-joodse omgeving volstrekt de kluts kwijt. Een vriendelijke onderofficier (‘Ik wist niet dat de Keizer ook joodse officieren in dienst had’, denkt Dan) stuurt voor hem de stapel brieven aan zijn moeder, die hij wel geschreven had maar niet wist te versturen, naar Buczacz en daar ontstaat een eindeloos geharrewar over de vraag wie toch wel die ‘Hooggeëerde Weduwe Hoffmann’ mag zijn die ineens een heel pakket brieven krijgt. Gelukkig kan Bilhah ze wel lezen en uitleggen waarom iedere brief weinig meer dan steeds dezelfde formules bevat.

Wanneer Dan uiteindelijk in zijn laatste brief aankondigt dat hij naar huis komt, gebeurt er niets. Hoe radeloos de weduwe ook probeert uit te vinden waar haar zoon gebleven is, hoe traag en onwelwillend de instanties ook in beweging komen, er gebeurt niets. Ook het officiële schrijven van het leger dat ‘soldaat Hoffmann dan-en-dan met het voornemen naar Buczacz te vertrekken is afgezwaaid,’ verandert niets aan de situatie.

Nostalgie en nachtmerrie. Eigenlijk gaat dit verhaal niet zozeer over de vermiste, de soldaat Hoffmann, die zich ondanks alles toch aardig weet te redden, maar veeleer over de effecten van zijn vermissing. De faux pas van de notabelen. Het wanhopige protesteren en drijven van de weduwe die haar enige kind kwijt is. De onhoudbare positie van de verliefde Bilhah, die thuis geregeld met huwelijksmakelaars te maken krijgt. Het onwillige ‘meestribbelen’ van de schuldbewuste parnassim. De geleerde rabbijn die zijn gemeente maant dat ‘de kinderen Israëls barmhartig dienen te zijn’. Het wordt allemaal in een nostalgisch licht beschreven, maar het helpt allemaal niets. Zes jaar duurt dit wachten, totdat er geruchten beginnen te circuleren en de nachtmerrie duidelijk wordt – en het spoiler alert mij het zwijgen oplegt.

PS: Het bovenstaande gaat eigenlijk slechts over de eerste helft van het verhaal Vermist. Het blijkt heel moeilijk om goed vat op het verdere verloop te krijgen. Het feit dat Dan door een Poolse dame gevangen is gehouden omdat ze verliefd op hem was geworden, wordt door Agnon nog weer gecompliceerd door de toevoeging van het ‘dagboek’ van de dame. Daarin wordt het verloop van de ‘liefdesgeschiedenis’ verteld en blijkt dat de dame heeft geprobeerd haar liefde ‘rein’ te houden door van hem een meisje te maken. Stilistisch overigens meesterlijk.

‘Disappeared’, in: A. Mintz, J. Saks (redd.), A City in Its Fullness (The Toby Press) 2016 en het verhelderende en goed geschreven hoofdstuk “Disappeared” uit Alan Mintz, Ancestral Tales: Reading the Buczacz Stories of S. Y. Agnon (2017) (https://agnonhouse.org.il/wp-content/uploads/2016/07/mintz-disappeared.pdf)