Column

PANTHEON

Toen in 1966 de Nobelprijs voor Literatuur aan S.J. Agnon werd toegekend, mocht – anderen zeggen: moest – hij die delen met de Duitse dichteres Nelly Sachs. Daar werd, en wordt nog steeds, heel verschillend over gedacht, maar een van de minder bekende gevolgen van deze toekenning was het feit dat er in de waardige Nederlandse boekenreeks ‘Pantheon der Winnaars van de Nobelprijs voor Literatuur’ een nieuw deel moest verschijnen dat aan beide laureaten zou zijn gewijd. Dat verscheen in 1971, toen beiden net een jaar tevoren waren overleden.

In die serie schreef Maurits Mok over Nelly Sachs en hij vertaalde een groot aantal van haar gedichten en een toneelstuk uit het Duits. Dr. J. (Jozeph, Jo) Melkman (Michman) schreef over Agnon en vertaalde, samen met M.L. (Maartje) Meelker-Van Tijn zeven van zijn verhalen. Het boek bevat ook foto’s, waarvan de drie van 21 mei 1967 bij de Portugese synagoge in Amsterdam opnieuw mijn aandacht trokken.

Ik heb lang naar dat boek gezocht, totdat het mij van bevriende zijde cadeau werd gedaan (en het een ex libris van niemand minder dan M. (Mau) Kopuit bleek te bevatten – zeer vereerd!). Ook nu we direct op het internet kunnen springen lijkt de Pantheon-serie nog niet zo makkelijk te achterhalen. Dat is jammer. Ik laat nu even in het midden wat er inmiddels is geworden van het zo gedateerd klinkende ‘Pantheon der Winnaars van de Nobelprijs voor Literatuur’. Ik kon zo gauw niet zien of de serie nog bestaat; de Nobelprijzen voor Literatuur blijven natuurlijk wel gestaag vallen.

Van de buitenkant ziet ons Pantheon ‘er niet uit’, maar van binnen is het keurig drukwerk en het bevat zoals gezegd maar liefst zeven vertalingen van Agnon in het Nederlands, kom daar tegenwoordig eens om! Als het boek niet zo obscuur was, hadden we in de vertaling van Maartje van Tijn kennis kunnen nemen van twee zulke beroemde voltreffers als ‘Het Sprookje van de Toraschrijver’ (Aggadat ha-sofer) en ‘De dokter en zijn gewezen vrouw’ (Ha-rofe oe-geroesjato; ‘zijn ex’ zouden we nu zeggen) en had ik niet, in schuldige onwetendheid, beide verhalen opnieuw hoeven vertalen (S.J. Agnon, Liefdesverhalen, Hilversum, 1990 – ook niet meer te krijgen natuurlijk).

Dat gaf me overigens wel gelegenheid om waar te nemen hoe Van Tijn nog worstelde met het beruchte brontaal/doeltaal dilemma: hoe haar onvoorwaardelijke eerbied voor het Hebreeuws het tegen haar fijne taalgevoel voor het Nederlands moest opnemen. Melkman was duidelijk meer geïnteresseerd in “de moderne Agnon” van de “metarealistische” verhalen zoals hij ze noemt. Een daarvan is ‘Van woning tot woning’ (Mi-dira le-dira), dat hij al had opgenomen in de (ongedateerde) bundel Meesters der Hebreeuwse vertelkunst van Meulenhoff. Melkman schreef, zoals gezegd, ook een mooie Inleiding op Agnons werk, die van veel belezenheid getuigt – verplichte lectuur voor de liefhebber, waar ik later nog eens op terug hoop te komen.

Over Agnons onverwachte overgang van een realistische naar een symbolistische schrijver kom ik later misschien ook nog eens te spreken. Ik vermeld vast dat er van een ander beroemd ‘surrealistisch’ verhaal (nog zo’n term!) van Agnon, ‘Een heel brood’ (Pat sjelema), ook een Nederlandse vertaling (uit het Engels?) van M. Coutinho is te vinden in Marga Minco’s bundel Moderne Joodse verhalen (Amsterdam 1964; 1969). Dus ook in het Nederlandse is er best het een en ander ván en óver Agnon te lezen, maar het is erg verspreid en moeilijk te vinden.